Hulpdocument bij MW9 klas 3 hoofdstuk 11B

De volgende bewijzen keur ik, als ik er naar vraag, goed op het proefwerk (MW9 klas 3 hoofdstuk 11B)
Wat cursief geschreven is, hoef je op het proefwerk er niet bij te schrijven.

Stelling van Thales:

ggb thales

Voor het bewijs mag je in klas 3 gebruik maken van de volgende stelling (gelijkbenige driehoek) :
- In een gelijkbenige driehoek zijn de hoeken tegenover de even lange zijden even groot.
- Als in een driehoek twee hoeken even groot zijn, dan zijn de tegenoverliggende zijden even lang.


Stelling van Thales
 Als een punt P op een cirkel c ligt met middellijn AB, dan is hoek ∠APB = 90º.

Gegeven:
Cirkel c met middelpunt M op middellijn AB, dus MA = MP = MB

img

Te bewijzen:

∠APB = 90º. 

Bewijs:

∠MAP = ∠MPA = α  want  ΔMAP is gelijkbenig
∠MPB = ∠MBP = β  want ΔMPB is gelijkbenig
Er geldt α + α + β +β = 2α + 2β = 2(α + β) = 180º (want ΔAPB heeft samen 180º)
Dus α + β = 90º = ∠APB
Hetgeen bewezen moest worden.

 

Omgekeerde steling van Thales

ggb Thales omgekeerd

Let op: verschillende bronnen zijn niet eenduidig welke stelling nu de stelling van Thales is, en welke de omgekeerde stelling van Thales. Een ding is zeker: ze zijn elkaars omgekeerde!

Omgekeerde stelling van Thales
Als in ΔAPB geldt dat ∠APB = 90º dan ligt P op de cirkel met AB als middellijn.

Gegeven:
 ∠APB = 90º en M het midden van AB

Te bewijzen:
P op cirkel met middellijn AB

Bewijs (uit het ongerijmde)

Stel P buiten cirkel, dan snijdt PB de cirkel in punt Q

Volgens Thales geldt dat ∠AQB = 90º en dus ook ∠AQP = 90º (samen gestrekte hoek)
Dan ∠APQ < 90º (scherp) hetgeen in tegenspraak is met het gegeven dat ∠APB = 90º

Dus P buiten de cirkel kan niet,
img

Stel P binnen cirkel, dan snijdt het verlengde van BP de cirkel in punt R
Volgens Thales geldt dat ∠ARB = 90º, dan ∠APR < 90º en ∠APB > 90º (stomp) hetgeen in tegenspraak is met het gegeven dat ∠APB = 90º

Dus P binnen de cirkel kan ook niet.

img

Als P kan niet buiten de cirkel kan liggen, ook niet binnen de cirkel, dan moet P wel op de cirkel liggen.
Hetgeen bewezen moest worden.

Opmerking: het bewijs uit het ongerijmde is een zogenaamd indirect bewijs, waarbij je de stelling bewijst door aan te tonen dat het tegendeel niet waar kan zijn. Er bestaat ook een direct bewijs voor de omgekeerde stelling van Thales dat gebruikt maakt van de eigenschap dat de diagonalen van een rechthoek elkaar middendoor delen. Nog een ander direct bewijs voor de omgekeerde stelling van Thales maakt gebruik van middelloodlijnen.

Meer over Thales van Milete

 


Stelling: Omtrekshoek

ggb omtrekshoek

Voor het bewijs mag je in klas 3 gebruik maken van de volgende stelling (gelijkbenige driehoek) :
- In een gelijkbenige driehoek zijn de hoeken tegenover de even lange zijden even groot.
- Als in een driehoek twee hoeken even groot zijn, dan zijn de tegenoverliggende zijden even lang.

Stelling.
Een omtrekshoek is gelijk aan de helft van de middelpuntshoek die op dezelfde boog staat.

We onderscheiden drie gevallen.

Geval 1 Gegeven:
- A, B en P op cirkel c met middelpunt M
- PM snijdt c in punt S
- geval I dat S op de rand van boog AB valt (S en B vallen samen)

Te bewijzen: ∠AMB = 2×∠APB

Bewijs:
Noem ∠APM = γ dan is ook ∠MAP = γ (want ΔAPM gelijkbenig)
Dan is ∠AMP = 180 - 2γ (somregel driehoek)
Dan is ∠AMB = 2γ (gestrekte hoek)
Hetgeen bewezen moest worden.
img

 

Geval 2 Gegeven:
- A, B en P op cirkel c met middelpunt M
- PM snijdt c in punt S
- geval II dat S binnen boog AB ligt

Te bewijzen: ∠AMB = 2×∠APB

Bewijs:
Noem ∠APS = α dan is ∠AMS = 2 α (bewezen in geval 1)
Noem ∠BPS = β dan is ∠BMS = 2 β (bewezen in geval 1)
Nu is ∠AMB = ∠AMS + ∠BMS =  2 α + 2 β = 2( α+β ) =
= 2×(∠APS +∠BPS ) =  2 ×∠APB
hetgeen bewezen moest worden.

img

 

Geval 3 Gegeven:
- A, B en P op cirkel c met middelpunt M
- PM snijdt c in punt S
- geval III dat S buiten boog AB ligt

Te bewijzen: ∠AMB = 2×∠APB

Bewijs:
Noem ∠BPS = α dan is ∠BMS = 2 α (bewezen in geval 1)
Noem ∠APS = β dan is ∠AMS = 2 β (bewezen in geval 1)
Nu is ∠AMB = ∠AMS – ∠BMS =  2 β -2 α = 2( β - α) =
= 2×(∠APS -∠BPS ) =  2 ×∠APB
hetgeen bewezen moest worden.

img